“In de dagen dat ik hier hang, en door mijn versufte toestand gaat de tijd helemaal niet zo langzaam voorbij als je misschien zou denken. Maar op de momenten dat ik even niet wegzink in gedachten, kijk en luister ik naar wat de slager aan het doen is. Soms hier in deze ruimte, soms achter die deur daar, op de winkelvloer.
Het is ook die plek waar ik hem voor het eerst ontmoette, waar deze hele geschiedenis begon. Vroeg in de ochtend. Vreemd genoeg was het niet druk. Slechts drie mensen waren nog voor mij aan de beurt, maar al vanaf het moment dat ik binnenkwam, maakte de slager oogcontact met mij. Ergens in mij voelde ik dat er iets eigenaardigs aan de hand was. Achteraf gezien denk ik dat het iets duisters was in zijn ogen. Geen agressie, maar wel een angstaanjagende vastberadenheid. Ik heb die blik inmiddels wat beter leren kennen.
Op dat moment herkende ik die niet, hoewel ik de enige aanwezige klant was die hij zo in zich opnam. Dat had me moeten waarschuwen, maar vreemd genoeg… Ik voelde me gevleid, ik voelde me speciaal. Ik dacht niet meer aan weggaan.
Vaag herinner ik me nog hoe de laatste klant voor mij zijn bestelling ontving en de slager met hem meeliep om de deur open te houden, terwijl ik rondkeek in de winkel en alles in me opnam alsof ik er ging wonen. Dat hij het bordje ‘geopend’ had omgedraaid naar ‘gesloten’ en dat de klik die ik hoorde de vergrendeling van de deur was, besefte ik later pas.”